Naar hoofdinhoud Naar footer

Symptoombestrijding in de stervensfase

Laatst bijgewerkt op: 11-09-2025

In de stervensfase verschuift de zorg volledig naar comfort, nabijheid en het verlichten van ongemak. Genezing of levensverlenging is niet meer het doel. Je gaat dan aan de slag met palliatie. Palliatie betekent dat je klachten zo veel mogelijk verlicht en samen met cliënt en naasten zorgt voor rust en waardigheid.

Waarom is dit belangrijk?

De stervensfase gaat vaak gepaard met lichamelijke en emotionele veranderingen. Pijn, benauwdheid, reutelen, onrust of een droge mond komen veel voor. Deze klachten kunnen angst en onzekerheid oproepen bij naasten. Door alert te zijn en duidelijke uitleg te geven, bied je niet alleen verlichting aan de cliënt, maar ook rust en vertrouwen aan de mensen eromheen.

Welke symptomen komen veel voor in de stervensfase?

Pijn

Pijn komt minder vaak voor in de laatste dagen dan eerder in de ziekte. Vaak wordt bestaande pijnmedicatie doorgezet. Als slikken niet meer lukt, kan medicatie onderhuids of via een pomp worden gegeven. Zo blijft de cliënt comfortabel.

Benauwdheid (dyspneu)

Benauwdheid is een veelvoorkomend en belastend symptoom. Morfine kan verlichting geven. Ook eenvoudige maatregelen helpen, zoals frisse lucht of een ventilator op het gezicht. Als benauwdheid ondanks behandeling ondraaglijk blijft, kan palliatieve sedatie nodig zijn.

Reutelen

Reutelen is een borrelend geluid dat ontstaat doordat slijm zich ophoopt en niet meer opgehoest kan worden. Het klinkt vaak heftig, maar meestal heeft de cliënt er geen last van. Voor naasten kan het erg belastend zijn. Uitleg geven dat het geen teken is van stikken, helpt vaak al. Een zijligging of medicijnen zoals scopolaminebutyl kunnen worden ingezet als het geluid te belastend is.

Onrust en delier

Sommige cliënten worden onrustig of raken in de war. Dit kan zich uiten in plukken, grimassen of gespannen houding. Creëer een rustige omgeving, zorg voor herkenbare dingen in de kamer en leg steeds kort uit wat je doet. Soms is medicatie nodig, bijvoorbeeld een antipsychoticum of een benzodiazepine.

Droge mond

Een droge mond is bijna altijd aanwezig. Het gaat meestal niet om dorst, maar om uitdroging van de slijmvliezen. Mondzorg is daarom belangrijk: regelmatig bevochtigen met een gaasje of sponsje, lippen invetten en eventueel ijs of bevroren fruit aanbieden.

Wat is jouw rol als zorgverlener?

Als verzorgende of verpleegkundige ben je dicht bij de cliënt en naasten. Jij ziet vaak als eerste veranderingen en signalen van ongemak. Door die goed te observeren en vast te leggen, maak je het mogelijk dat de arts en het team de juiste keuzes maken. Goed communiceren over symptomen, bijvoorbeeld pijn of benauwdheid, is hierbij onmisbaar. Zo voorkom je dat klachten onderschat of dubbel behandeld worden.

En verder:

  • Blijf observeren: kijk naar signalen van ongemak, ook als de cliënt niet meer aanspreekbaar is.
  • Geef naasten uitleg over wat normaal is in deze fase, zoals veranderingen in ademhaling of het verdwijnen van eetlust.
  • Besteed bij ieder contact aandacht aan mondzorg.
  • Noteer veranderingen en afspraken in het zorgdossier, zodat iedereen vanuit hetzelfde plan werkt.
  • Betrek naasten actief: laat hen, als ze dat willen, eenvoudige handelingen doen zoals de mond bevochtigen.

Agenda over palliatieve zorg

Er zijn geen agenda-items gevonden