Vormen van onbegrepen gedrag bij mensen met dementie
Hoe vaak komen vormen van onbegrepen gedrag voor onder mensen met dementie in een woonvoorziening?
- apathie en onverschilligheid 76%
- depressie/dysforie 65%
- prikkelbaarheid/labiliteit 63%
- onrustig gedrag ’s nachts 43%
- angst 40%
- hallucinaties 36%
Ook bij mensen met een verstandelijke beperking komt onbegrepen gedrag voor. De schattingen gaan ervan uit dat bij 80% van de mensen met een verstandelijke beperking dit moeilijk te hanteren gedrag voorkomt. In Nederland zijn ongeveer 100.000 mensen met een beperking. Deze cijfers komen uit een onderzoek van het
Trimbos-instituut uit 2018.
Uit de Monitor Woonvormen Dementie 2008-2020 (pdf) blijkt dat er een dalende trend is in het gebruik van psychofarmaca bij mensen met dementie en onbegrepen gedrag. Kregen in 2008/09 nog gemiddeld 9 van de 10 bewoners in een woonzorgvoorziening psychofarmaca voorgeschreven, in 2019/20 was dit gedaald naar gemiddeld 7 van de 10. Er is steeds meer aandacht voor de inzet van niet-medicamenteuze interventies omdat psychofarmaca ernstige bijwerkingen kunnen hebben.
Verbetering zorg nodig bij ernstig probleemgedrag van mensen met dementie
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet risico’s in de kwaliteit en veiligheid van de zorg voor cliënten met zeer ernstig probleemgedrag bij dementie. De veiligheidsrisico's gelden voor cliënten, maar ook voor zorgverleners. Dat staat in de publicatie ‘Verbetering nodig in zorg voor cliënten met zeer ernstig probleemgedrag bij dementie’ van IGJ. Onder andere de kennis en vaardigheden van zorgverleners over probleemgedrag moeten beter. Verder is er een lijst met verbeterpunten op verschillende niveaus.
8 kernelementen voor omgaan met onbegrepen gedrag
De IGJ schrijft dat de zorg voor mensen met dementie, die onbegrepen gedrag vertonen, moet voldoen aan de 8 kernelementen:
- De zorgaanbieder schrijft op hoe de medewerkers omgaan met mensen met dementie en hoe zij deze mensen verzorgen.
- De medewerker kent de cliënt en zijn gedrag. De medewerker kent de levensgeschiedenis, weet waar de cliënt blij van wordt en wat hem helpt. De medewerker herkent tekens van het onbegrepen gedrag en reageert hierop. De medewerker maakt hierover verslagen zodat anderen hiervan kunnen leren.
- Familie en mantelzorgers zijn betrokken bij de aanpak van de zorg. Samen bespreken zij wat zorgverleners kunnen doen om de cliënt rustig te maken als hij onrustig wordt. Ook bespreken zij wanneer bijvoorbeeld de keuze wordt gemaakt om rustgevende geneesmiddelen te geven.
- Een verzorgende, arts en psycholoog bepalen samen de doelen van de zorg en bij welk gedrag wordt ingegrepen. Soms bepalen meer zorgverleners dit. Maar altijd samen met een verzorgende, arts en psycholoog.
- Het team van verzorgende, arts en psycholoog onderzoekt het onbegrepen gedrag. Zijn lichamelijke factoren of geneesmiddelengebruik oorzaak van het onbegrepen gedrag? Heeft de cliënt een psychische stoornis? Of komt het door gebeurtenissen uit het verleden of hoe ze met de cliënt omgaan?
- Om de risico’s van het onbegrepen gedrag kleiner te maken, probeert de medewerker agressie of extreme onrust te voorkomen zonder geneesmiddelen te geven. Dit kan door bijvoorbeeld rustgevende activiteiten aan te bieden, rustgevende geluiden te laten horen, door handmassage of een pluche knuffel te geven. Dit schrijft de medewerker in het zorgplan.
- Geneesmiddelen die angst verminderen of mensen rustig maken, de zogenoemde psychofarmaca, worden gebruikt volgens de landelijk geldende richtlijnen.
- De verzorgende, arts en psycholoog bespreken de afspraken minstens twee keer per jaar. Bij deze besprekingen kijken ze altijd of de psychofarmaca kan worden gestopt.
Lees meer over deze 8 kernelementen op de website van IGJ.