Naar hoofdinhoud Naar footer

Zelfredzaamheid in het zorgproces

Werken aan zelfredzaamheid kan erop gericht zijn problemen met zelfredzaamheid te voorkomen, te herstellen of de mate van zelfredzaamheid te behouden of te vergroten.

Bij zelfredzaamheid zijn de volgende drie factoren van belang, die je als zorgmedewerker kunt beïnvloeden:

  1. De persoon zelf: wil de persoon zelfredzaam zijn? En wat doet iemand daar zelf voor? Denk bijvoorbeeld aan het werken aan een gezonde leefstijl met bewegen. Je kunt dan werken aan motivatie en gedrag.
  2. De mogelijkheden van de oudere: wat zijn de sociale, financiële, fysieke en cognitieve mogelijkheden? Wat kan de oudere en wat kan er versterkt worden? Een voorbeeld hierbij is: weer zelf opstaan en naar het toilet gaan. Hoe past een cliënt zich aan zijn mogelijkheden aan?
  3. De omgeving. In hoeverre ondersteunt de omgeving de zelfredzaamheid? Denk bijvoorbeeld aan de buren/familie, de woning, hulpmiddelen en technologie.

Soms moet je in het begin extra ondersteuning bieden om iemand op langere termijn zelfredzamer te maken.

Intake, zorgleefplan en evaluatie

Je kunt de principes van zelfredzaamheid toepassen bij de intake, het maken van het zorgleefplan en de uitvoering en evaluatie van de zorg.

De intake

De intake is het beste moment om zelfredzaamheid aan de orde stellen. Basisvragen die je kunt stellen zijn bijvoorbeeld:

  • Hoe redt u zich nu?
  • Wat zou u willen bereiken met de hulp of wat wilt u behouden?
  • Hoe wilt u dat uw dagelijks leven eruit ziet, ondanks de beperkingen?
  • Waar wordt u blij van?

Gebruik de Zelfredzaamheidsmeter of andere instrumenten om te bepalen hoe zelfredzaam iemand is of lees meer tips voor zelfredzaamheid en de intake.

Het zorgleefplan

Het gesprek over het zorgleefplan is een vervolg op het intakegesprek. Maak het behoud of versterken van de zelfredzaamheid het uitgangspunt van het zorgleefplan. In het zorgleefplan maak je afspraken met je cliënt. Bepaal een of meerdere doelen met je cliënt en bespreek wat ervoor nodig is om die doelen te bereiken.

Vragen bij het bepalen van de doelen:

  • Wat wil de cliënt en hoe gemotiveerd is zij/hij?
  • Wat kan de cliënt? Is dit meer of minder dan de cliënt wil?
  • Wat kan de omgeving betekenen?

De ervaring leert dat je het beste concrete doelen kunt stellen die haalbaar zijn voor de cliënt. Wanneer de doelen concreet zijn, zijn ze voor de cliënt gemakkelijker uit te voeren in zijn dagelijkse leven. Daarnaast is het voor jou gemakkelijker te evalueren of iemand zijn doel behaald heeft. Voorbeelden van concrete doelen:

  • Mobiliteit: zelfstandig ergens kunnen komen, weer zelf met de bus kunnen, beter in huis uit de voeten kunnen, langer kunnen lopen.
  • Sociaal leven: meer contacten krijgen, iets zinvols doen.
  • Psychisch functioneren: meer zelfvertrouwen en/of meer structuur krijgen.
  • Alledaagse vaardigheden (ADL): weer zelfstandig dingen kunnen doen, zoals in het huishouden, met het eten, zelf wassen, aankleden, uitkleden, kousen aantrekken, douchen, boodschappen doen.
  • Lichamelijk functioneren: zelf leren spuiten of een stoma verzorgen.

Lees meer tips voor zelfredzaamheid en het zorgleefplan.

Uitvoering en evaluatie van de zorg

Om de zelfredzaamheidsdoelen te realiseren, zijn verschillende dingen nodig. Bijvoorbeeld:

  • Oefenen en de cliënt aansporen het zelf te proberen. Het gaat erom dat de cliënt dingen regelmatig doet, zodat het 'normaler' wordt.
  • Tijd voor het begeleiden van de cliënt. In het begin kost het vaak meer tijd dan de oude werkwijze. Op langere termijn moet het tijd opleveren.

Let er ook op dat je niet automatisch van alles gaat regelen voor de cliënt. Ook hier geldt: wat kan de cliënt of familie zelf? Ook regelen kost tijd en dus geld!

Lees meer tips voor zelfredzaamheid en evaluatie.

Agenda

Er zijn geen agenda-items gevonden