Toon zoekbalkToon menu

Kennisplein voor verpleging, verzorging, zorg thuis en eerste lijn

Onderzoek dementie

Wetenschappelijk onderzoek en innovatie zijn belangrijke pijlers voor de kwaliteit van zorg en daarmee het welzijn van de patiënt. Ze bieden antwoord op actuele vragen en helpen toekomstige vragen te signaleren. Ook praktijkonderzoek is belangrijk bij veranderingen en verbeteringen. Het geeft inzicht én brengt een beweging op gang. Op deze pagina verzamelen we relevante onderzoeksresultaten.

Ga direct naar:

Genetische mutatie verhoogt kans om 100 te worden
Eerste resultaten ABIDE-studie
Bloedbiomarkers voor Alzheimer
Video: uitvoeren van een lumbaalpunctie
Inventarisatie werkwijzen geheugenpoli's
‘Het optimaliseren van diagnostische testen op geheugenpoli’s’
Het verbeteren van diagnose en behandeling met een amyloïd PET-scan
Shared decision making in de spreekkamer: vanuit de patiënt én arts bekeken
Vooronderzoek naar behandeling AD-patiënten met cholinesterase remmers
Arts-patiëntcommunicatie tijdens het diagnostisch proces: resultaten ABIDE-studie

Genetische mutatie verhoogt kans om 100 te worden zonder dementie

Een mutatie in het PLCG2-gen beschermt tegen verschillende vormen van dementie. Dragers van deze mutatie hebben een sterk verhoogde kans om 100 jaar te worden zónder dementie. Dat blijkt uit onderzoek van Alzheimercentrum Amsterdam en de afdeling Klinische Genetica van Amsterdam UMC, onder leiding van Henne Holstege. Holstege: 'Hiervoor hebben wij ons 100-plus onderzoek opgezet: om beschermende factoren te ontdekken die het brein tot op hoge leeftijd gezond houden.' Het onderzoek is 27 mei 2019 gepubliceerd in Acta Neuropathologica. Het PLCG2-eiwit speelt een belangrijke rol in het afweersysteem. Dat het veranderde PLCG2-gen beschermt tegen de ziekte van Alzheimer werd afgelopen jaar bekend.

De onderzoekers zien nu dat de afwijking óók beschermt tegen fronto-temporale dementie (FTD) en dementie met Lewy-bodies (DLB). De mutatie zorgt ervoor dat de bouw van het PLCG2-eiwit wijzigt waardoor de functie van het eiwit verandert. Een erfelijke mutatie kan dus ook gunstig uitpakken, blijkt uit dit onderzoek. Dragers van deze mutatie hebben nu juist een verhoogde kans om heel oud te worden, zónder dementie.
 
Holstege: 'Verrassend genoeg zien we géén effect van deze mutatie bij amyotrofische laterale sclerose (ALS), de ziekte van Parkinson en multipele sclerose (MS). Blijkbaar speelt het onderdeel van het afweersysteem waarbij PLCG2 betrokken is wél een rol bij de vatbaarheid voor ziekte van Alzheimer, FTD en DLB, maar níet bij de vatbaarheid voor ALS en Parkinson.' 

100-plus Onderzoek

Collega’s wereldwijd waren bij dit onderzoek betrokken waardoor de studie meer dan een half miljoen deelnemers had. Uniek is dat het erfelijk materiaal van extreem oude mensen hierin is meegenomen. Het blijkt nu dat deze 100-plussers van het 100-plus Onderzoek - van Alzheimercentrum Amsterdam - het meest beschermd zijn door deze erfelijke mutatie. Holstege: 'We vermoeden dat dit komt omdat de mensen in ons 100-plus Onderzoek niet alleen heel oud zijn, maar daarnaast nog helemaal gezond. Een extra gezonde groep dus.' 

Medicijn

Holstege onderzoekt nu, in samenwerking met collega’s in Leiden, hoe deze erfelijke afwijking het brein gezond houdt. Als daar meer duidelijkheid over is, wil ze bekijken of het mogelijk is het effect van de erfelijke mutatie in het PLCG2-gen na te bootsen met een medicijn. Holstege: 'Mijn uiteindelijke doel is te leren van de 100-plussers, hoe het mogelijk is oud te worden met een gezond brein, zodat we straks bij het ouder worden allemaal beschermd zijn tegen deze ziektes.'

Terug naar boven

Eerste resultaten ABIDE-studie

De gesprekken over diagnostisch testen voor Alzheimer en het nemen van beslissingen over testen kunnen lastig zijn, zowel voor artsen als voor patiënten en hun naasten. In de ABIDE-studie willen we meer zicht krijgen op hoe deze gesprekken verlopen en hoe ze door hen worden ervaren.

De eerste resultaten van focusgroepen met artsen, patiënten en naasten en van een nationale survey onder betrokken neurologen en geriaters laten zien dat de meeste betrokkenen de voorkeur geven aan een ‘gedeeld besluit’ over diagnostisch testen. Artsen die minder tolerant zijn voor onzekerheid  hebben een sterkere voorkeur om zelf beslissingen te nemen. Daarnaast geven artsen aan dat zij patiënten en naasten vooral informeren over de voor- en nadelen van wel of niet testen, terwijl andere onderdelen van ‘samen beslissen’ - zoals het duidelijk maken dat er een keuze is en het bespreken van de voorkeuren van de patiënt/naasten - volgens hen minder vaak worden uitgevoerd.

Ondanks de voorkeur voor een gedeeld besluit voelen zowel artsen als patiënten en naasten dat de beslissing om te testen vaak al is genomen voorafgaand aan het eerste bezoek aan de geheugenpoli. Artsen ervaren dat zij het besluit min of meer al hebben genomen op basis van patiëntkarakteristieken zoals leeftijd en comorbiditeit. Patiënten en naasten vinden dat zij zelf de beslissing hadden genomen, gedreven door een sterke behoefte om de symptomen van de patiënt te verklaren. Zij geven dan ook aan op zoek te zijn naar zekerheid over de symptomen, de diagnose en de toekomst. Daarnaast verwachten zij dat er bij een vroege diagnose ook een behandeling mogelijk is.

Hoewel bijna alle artsen aangeven zowel de diagnose als de resultaten van de verschillende testen te bespreken, geven patiënten en naasten aan deze informatie te hebben gemist. Zij hebben een sterke behoefte om niet alleen een diagnose te horen, maar ook informatie over hoe de arts tot deze diagnose is gekomen. Bovendien geven zij aan vaak niet de zekerheid te hebben gevonden waar zij naar op zoek waren.

De eerste resultaten laten zien dat zowel artsen als patiënten en hun naasten graag samen de verschillende opties om te testen bespreken en afwegen. Op basis van deze eerste uitkomsten zijn er echter nog onduidelijkheden over hoe de gesprekken over het testen en de testresultaten worden gevoerd. In een vervolgstudie - die inmiddels in meerdere geheugenpoliklinieken van start is gegaan – wordt geobserveerd hoe deze gesprekken in de dagelijkse praktijk verlopen.

Terug naar boven

Bloedbiomarkers voor Alzheimer

Amyloid gemeten in het hersenvocht of gemeten door middel van een PET-scan van de hersenen is een gevoelige en precieze maat voor de diagnose van alzheimer ziekteprocessen onderliggend aan geheugenklachten. Sinds twee jaar vinden er grote technologische ontwikkelingen plaats, die het nu ook mogelijk maken om amyloid te meten in bloed. Bloedbiomarkers hebben grote voordelen over hersenvocht biomarkers en PET-scans, omdat ze minder invasief zijn en aanzienlijk goedkoper.

Biomarkers Alzheimer

Het Amsterdam UMC Neurochemisch lab en Alzheimer Centrum Amsterdam hebben hier onlangs een studie naar gedaan (Verberk et al., Annals of Neurlogy, 2018). In cognitief normaal cohort (n=248) werd gezien dat plasma amyloid samenhing met een abnormale amyloid status in het hersenvocht, met een diagnostisch accuratesse van 77%. Toevoegen van de belangrijkste risicofactoren leeftijd en het APOE genotype resulteerden in een accuratesse van 83%. Daarnaast bleek baseline plasma amyloid samen te hangen met een verhoogd risico op klinische progressie naar milde cognitieve stoornissen of dementie (hazard ratio >2), en met jaarlijkse achteruitgang op testen die het geheugen, de aandacht en het executief functioneren meten.

Toekomstige biomarker in bloed

Deze resultaten wijzen op een toekomst waarin plasma amyloid mogelijk gebruikt kan worden als biomarker voor de ziekte van Alzheimer. Om daar te komen, wordt op dit moment gewerkt aan verdere optimalisatie van de amyloid bloedtest, om deze nog gevoeliger te maken. 

Terug naar boven

Video: uitvoeren van een lumbaalpunctie

Diverse studies hebben aangetoond dat liquor diagnostiek van grote waarde is voor het vaststellen van de ziekte van Alzheimer. Als gevolg hiervan wordt een lumbaalpunctie steeds vaker uitgevoerd in academische en perifere geheugenklinieken. Onder zorgprofessionals kan er terughoudendheid zijn om een lumbaalpunctie te verrichten bij neurodegeneratieve aandoeningen. Vanuit het Alzheimercentrum Amsterdam is er een educatieve video uitgebracht met als doel de lumbaalpunctie stap voor stap uit te leggen aan de hand van recente internationale aanbevelingen.

De video is bedoeld voor professionals die willen zien hoe een lumbaalpunctie uitgevoerd kan worden volgens de huidige stand van zaken. Tevens kan de video waardevol zijn voor wetenschappers die hun kennis willen vergroten over de manier waarop liquor wordt verkregen. Momenteel is er een animatie in ontwikkeling om patiënten te informeren over de lumbaalpunctie. Voor aanvullende achtergrond informatie wordt u verwezen naar de internationale aanbevelingen van Engelborghs et al.

Engelborghs S., Niemantsverdriet E., Struyfs H., Blennow K., Brouns R., Comabella M. Consensus guidelines for lumbar puncture in patients with neurological diseases. Alzheimers Dement. 2017;8:111–126. [PMC free article] [PubMed]

Terug naar boven

Inventarisatie werkwijzen geheugenpoli’s

De werkwijzen van geheugenpoliklinieken in Nederland variëren aanzienlijk. Tot op heden is weinig zicht op de oorzaken van deze variatie. Inzicht in de ervaringen, overwegingen en redenen van geheugenpoliklinieken om te kiezen voor een bepaalde werkwijze kan bruikbare informatie opleveren voor kwaliteitsborging en -verbetering van de zorgverlening. Daarnaast geeft het patiënten en verwijzers de mogelijkheid om een geïnformeerde keuze te maken omtrent de verwijzing naar een bepaalde geheugenpolikliniek.

Met behulp van verschillende databronnen afkomstig van de ABIDE-studie heeft Vilans in 2017 in kaart gebracht welke zorg er op geheugenpoliklinieken wordt aangeboden. Daarnaast heeft het Alzheimer Centrum Limburg in 2016 de Geheugenpoli monitor uitgezet. Deze periodieke vragenlijst (eerder uitgezet in 1998, 2004, 2009) brengt de verschillende geheugenpoliklinieken, hun organisatiestructuur en werkwijzen in kaart. De resultaten van de Geheugenpoli monitor en de inventarisatie van Vilans (op basis van de verschillende databronnen) geven inzicht in de feitelijke werkwijzen en organisatiestructuren van de verschillende geheugenpoliklinieken in Nederland.

Terug naar boven

‘Het optimaliseren van diagnostische testen op geheugenpoli’s’

Op 24 september 2018 om 9:45 uur verdedigde Hanneke Rhodius- Meester, klinisch geriater in het VUmc, haar proefschrift getiteld ‘Optimizing use of diagnostic tests in memory clinics; the next step’ aan de VU.

Het onderzoek van Hanneke richt zich op het ondersteunen van de arts in de uitdagingen van differentiaal diagnose, prognose en ziekteduur van dementie en vond plaats binnen de context van het Europese PredictND studie.

Hanneke heeft in haar onderzoek gebruik gemaakt van nieuwe manieren om gegevens te combineren en wegen, zoals automatische MRI analyses en software programma’s die de arts kunnen ondersteunen. Deze nieuwe manieren van data analyseren, kunnen helpen bij het interpreteren van gegevens voor de individuele patiënt en dragen zo bij aan het nauwkeurig stellen van de diagnose.

Ook kunnen patiënten met een verhoogd risico op het ontwikkelen van een dementie nauwkeurig worden geïdentificeerd. We hopen dat de bevindingen van dit proefschrift artsen op een gebalanceerde wijze ondersteunen bij de dagelijkse uitdagingen van diagnose en prognose. Met als uiteindelijke doel de zorg voor personen met dementie te verbeteren.

Voor een overzicht van haar belangrijkste bevindingen, download de samenvatting van haar proefschrift (pdf).
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Hanneke via h.rhodius@vumc.nl

Terug naar boven

Het verbeteren van diagnose en behandeling met een amyloïd PET-scan

De diagnose en de behandeling van patiënten met geheugenproblemen veranderen vaak naar aanleiding van een PET-scan. Het resultaat van deze scan leidt voor een kwart van de patiënten die de geheugenpoli bezoeken tot een nieuwe diagnose. Bij een deel van de patiënten verandert ook de behandeling naar aanleiding van de scan. Dat blijkt uit onderzoek van arts-onderzoeker Arno de Wilde van het Amsterdam UMC, Alzheimercentrum, locatie VUmc dat is gepubliceerd in JAMA Neurologie.

https://jamanetwork.com/journals/jamaneurology/fullarticle/2683867

Het onderzoek werd uitgevoerd bij ruim 500 patiënten die tussen januari 2015 en december 2016 de geheugenpoli van het Alzheimercentrum, locatie VUmc bezochten. Voorafgaand aan de PET scan bepaalden neurologen een diagnose, hun vertrouwen in de diagnose en een behandelplan. Met behulp van de amyloïd PET scan wordt gekeken naar de aanwezigheid van Alzheimereiwit, het zogenaamde amyloïd. Dit helpt de arts bij het ondersteunen of juist uitsluiten van de diagnose Alzheimer.

Na de PET-scan werden diagnose, vertrouwen in diagnose en behandelplan opnieuw opgesteld door de neurologen. In een kwart van de patiënten was dit een andere diagnose dan voorafgaand aan de scan, waarbij het vertrouwen in de diagnose gemiddeld toenam. Bij 24% van de patiënten werd ook de behandeling aangepast. De resultaten van dit onderzoek laten zien dat de amyloïd PET-scan gebruikt kan worden in de dagelijkse klinische praktijk van een geheugenpoli om patiënten een betere diagnose te geven. Met een betere diagnose kunnen patiënten en hun families een duidelijkere prognose en behandeling krijgen.

Terug naar boven

Shared decision making in de spreekkamer: vanuit de patiënt én arts bekeken

Bij (voorstadia van) de ziekte van Alzheimer is het lastig om te bepalen of, hoe en wanneer diagnostiek in te zetten. In het kader van het (ZonMw) Memorabel ABIDE-project (De Wilde et al, 2017) onderzochten onderzoekers onder leiding van prof. dr. Wiesje van der Flier (VUmc) en prof. dr. Ellen Smets (AMC) de opvattingen en ervaringen van zowel artsen als patiënten en naasten met betrekking tot deze diagnostische dilemma’s en de mate waarin sprake was van gedeelde besluitvorming.

Resultaten van dit onderzoek vanuit respectievelijk het patiënt-perspectief en arts-perspectief, alsmede een ‘agenda-setting’ artikel, zijn onlangs als een trio-publicatie verschenen in het blad Alzheimer’s&Dementia: Translational Research & Clinical Interventions.

De belangrijkste bevindingen uit focusgroepen met patiënten en naasten waren dat zij voorkeur gaven aan een actieve betrokkenheid bij de besluitvorming rondom diagnostisch testen en dat de informatieverstrekking gedurende het hele diagnostisch traject verbeterd kan worden. Uit vragenlijsten en een focusgroep met neurologen en geriaters werd geconcludeerd dat artsen hun patiënten weliswaar willen betrekken in besluitvorming rondom diagnostiek, maar dat dit in de praktijk nog niet optimaal gebeurt. Verder onderzoek richt zich nu op de arts-patiënt communicatie ìn de spreekkamer, waarvan de resultaten later dit jaar volgen.

De volledige artikelen vindt u hier:

Terug naar boven

Vooronderzoek naar behandeling AD-patiënten met cholinesterase remmers

Cholinesterase remmers worden veelvuldig gebruikt in de behandeling van Ziekte van Alzheimer (AD). Slechts 30 tot 40 % van de patiënten ervaart echter verbetering in het dagelijks functioneren als gevolg van behandeling met deze middelen en momenteel is het lastig om te voorspellen welke patiënten wel of niet zullen reageren op deze medicatie.

De huidige studie had als onderzoeksdoel te onderzoeken of er een manier is om te kunnen voorspellen of AD-patiënten zouden reageren op behandeling met de cholinesterase remmer galantamine. Door 50 patiënten met een gering tot matig ernstige AD een eenmalige dosering van 16mg galantamine toe te dienen, placebo-gecontroleerd op een cross-over manier, kon de acute farmacodynamische effecten gekwantificeerd worden. Farmacodynamische effecten werden tijdens het onderzoek gemeten met behulp van de NeuroCart, een geautomatiseerde CNS testbatterij die is ontwikkeld bij het CHDR. Hierin zitten onder andere tests voor aandacht, concentratie en geheugen, maar ook voor oogbewegingen, reactietijd en EEG.

In respons op de eenmalige galantamine toediening werd een acute verbetering gevonden na 1 uur (= Tmax galantamine) op het functioneren van de aandacht, de reactie tijd van werkgeheugen taken en de oogbewegingen van de patiënten leken meer genormaliseerd. Ook werd een significant effect op alpha, beta en theta power geobserveerd. Zowel de toename in alpha power als de afname in theta power waren significant geassocieerd met de cognititeve respons na 6 maanden behandeling met galantamine.

Momenteel wordt onderzocht of deze maten gecombineerd kunnen worden en kunnen leiden tot een algoritme dat klinische verbetering zou kunnen voorspellen en zou kunnen leiden tot een vermindering van het onnodig voorschrijven van cholinesterase remmers aan AD-patiënten. Dit zou kunnen leiden tot een gepersonaliseerde behandeling van AD-patiënten.

Wilt u meer weten over dit onderzoek?

Neem dan contact op met Geert Jan Groeneveld, Research Director CNS Centre for Human Drug Research via GGroeneveld@chdr.nl

Terug naar boven

Arts-patiëntcommunicatie tijdens het diagnostisch proces: resultaten ABIDE-studie

Acht geheugenpoliklinieken van het NGN namen gedurende 2016 en 2017 deel aan een observationele studie in het kader van het ABIDE-project, uitgevoerd door het Alzheimercentrum Amsterdam in samenwerking met de afdeling Medische Psychologie van het AMC. Alle data is afgelopen jaar geanalyseerd ten behoeve van wetenschappelijke publicaties, die wij hopelijk in 2019 met u kunnen delen. In deze nieuwsbrief alvast een sneak preview van de resultaten.

Doel van het ABIDE-project

Het belangrijkste doel van deze studie was om in kaart te brengen hoe artsen normaal gesproken informeren over diagnostisch testen en testresultaten, en in hoeverre zij patiënten en hun naasten betrekken bij het gesprek en besluiten die genomen worden tijdens het diagnostisch proces. Daartoe werden audio-opnames gemaakt van de gesprekken tussen 41 artsen, 136 patiënten en hun naasten. Ook vulden patiënten en naasten vragenlijsten in na ieder opgenomen gesprek (zie Figuur 1). 

ABIDE project

Figuur 1: Flowchart

Uitkomsten: weinig mogelijkheid tot vragen stellen

Over het algemeen boden artsen weinig gelegenheid tot het stellen van vragen en checkten zij zelden informatiebegrip, terwijl er aan het merendeel van de patiënten informatie werd verstrekt over diagnostisch testen, en de individuele testresultaten naderhand vaak met patiënten werden gedeeld. Geen van de patiënten en naasten gaf aan liever minder informatie te hebben ontvangen, maar ongeveer een kwart wilde meer informatie. Ondanks dat patiënten rapporteerden betrokken te willen zijn in beslissingen over hun zorg, werden besluiten over diagnostisch testen meestal genomen zonder hun voorkeuren mee te wegen. Belangrijke observaties hierbij waren dat patiënten en naasten bijna nooit initiatief namen tot een gesprek over diagnostisch testen, en dat artsen weinig gedrag lieten zien om hen bij beslissingen te betrekken. 

Aanbevelingen voor artsen

De onderzoekers stellen dat artsen over het algemeen meer kunnen doen om patiënten en naasten goed te informeren en te betrekken bij het gesprek en bij besluitvorming gedurende het diagnostische proces. Juist omdat patiënten en naasten informatie en betrokkenheid zeer waarderen, en deze een voorwaarde zijn voor zelfmanagement gedurende het verdere zorgtraject. Toekomstig onderzoek zou zich moeten richten op het ontwikkelen van manieren om arts-patiënt communicatie te verbeteren en zo de betrokkenheid van patiënten gedurende het diagnostisch proces te vergroten.

Terug naar boven